Heemkundige Kring Hobuechen 1135

Naamverklaring 'Hoboken'

 

Over de betekenis van de naam Hoboken bestaat weinig twijfel. Het voorvoegsel ho- is een afkorting van hoog en -boken betekent beuken (mnl. boeken). Zo komen we dan tot Hoboken: het dorp waar de boomgroei, hoge beuken, voor de toenmalige bezoeker of inwoner opvallend was. Deze verklaring vinden we zowel bij Carnoy als bij Mansion. Carnoy haalt daarbij verschillende voorbeelden aan waar we dezelfde betekenis van ho (nl. hoog) ontmoeten.


Hobosch (=hoog bos), Hoberg (=hoge berg), Hoonakker (=hoge akker) en Hodonk (=hoge donk) bij Westmalle. Mansion geeft als voorbeeld Hostraten (=Hoogstraten), geattesteerd in 1256. Als bewijs van deze betekenis kunnen we Gramayes Latijnse vertaling van Hoboken aanhalen in alto fageto, wat hoge beuk betekent.


A. Kreglinger geeft echter een andere verklaring voor de naam Hoboken. Volgens deze auteur is de naam ontstaan uit Hey-Bog, moeras van de heide.


Het is bekend dat het grondgebied van Hoboken eertijds bestond uit heide en moerassen. De Hobokense heide, gelegen tussen Hoboken en Wilrijk, was zelfs spreekwoordelijk geworden. In Antwerpen werd vaak de vloek uitgesproken : “Ik wensch u op de Hobooksche heide”.


Toch menen we dat dit argument niet voldoende is om de naam Hoboken te verbinden met het bestaan van heide en moerassen. Daarom houden we het bij de eerste verklaring, “hoge beuken”.


Spreekwoorden over Hoboken

In zijn verhandeling Op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden (1788) schrijft J.B.C. Verlooy, terugdenkend aan de tijd toen Antwerpen de rol van Brugge als wereldhaven had overgenomen :


“dat geheugen van een dobbele reye schepen die somtyds van de stad af tot ontrent twee mylen of meer van daar, tot aan Hoboken-heyde en d' Abdye van St. Bernards toe lagen hunne beurt van ontlading af te wachten, waer-van 't spreekwoord, Ik wenste dat g’op Hoboken heyde laegt, gekomen is"


In de heruitgave van genoemd werk door Martinus Nijhoff 1979, citeren de inleiders J. Smeyers en J. Van Den Broeck bij wijze van toelichting P.J. Merrebomées Spreekwoordenboek, Utrecht 1856, waarin de hierboven gecursiveerde spreuk die wij als onderwerp voor dit kroniekje hebben gekozen, eveneens wordt behandeld :


"Wanneer men niet gaarne met iemand te doen heeft, wenscht men hem op de heide van Hoboken, een spreekwoord, afkomstig van de uitbreiding aan de stad Antwerpen gegeven, sedert de koophandel uit Brugge derwaarts verlegd werd, eene uitbreiding zoo groot, dat de schepen in dubbele rij van de stad af tot aan de heide van Hoboken op ontlading lagen te wachten."


Marrebomée heeft klaarblijkelijk spreuk en uitleg uit Verlooys werk overgenomen. De toevoeging van Verlooy “en d'Abdye van St. Bernards” lijkt ons overbodig om de spreuk te verklaren. Immers, de eerste gebruikers van de spreuk, die zijn letterlijke betekenis nog voor ogen hadden, zullen wel bedoeld hebben dat indertijd de schepen hun losbeurt moesten gaan afwachten in een (dubbele) rij langsheen de rechteroever tot in de Kille, Schelde-arm die van de zestiende eeuw tot het begin van de twintigste dienst deed als haven van Hoboken, en waar de laatste schepen aldus tot vlak bij de hoger gelegen heide kwamen te liggen. Verlooy kan wel gelijk gehad hebben wanneer hij beweert dat de schepen soms tot aan de beroemde Cisterciënzersabdij (die tegelijk met hem in 1797 ter ziele is gegaan) file moesten vormen, maar dat doet niets ter zake om het spreekwoord te verklaren. Of toch wel?


Het zou kunnen dat deze spreuk ontstaan is naar analogie met de zegswijze: “iemand naar de Mokerhei wensen” en dat de Antwerpenaren, of meer bepaald de Antwerpse schippers, door de gelijkenis in klank Mokerhei vervangen hebben door Hoboken hei, er de bovenvermelde letterlijke betekenis aan hechtend. De heide bij Mook gold als type van onvruchtbaar, woest land. Deze heide ligt in Nederlands-Limburg. Hendrik van Nassau, broer van Willem van Oranje, werd door Requesens op de Mokerheide in 1574 verslagen en sneuvelde er. Zodat de verwensing “Ik wou dat je op de Mokerhei zat”, op het eerstgeborenerecht mag bogen. Deze heeft waarschijnlijk model gestaan voor de Hobokense spreuk.


Wellicht zat er wat laagdunkendheid van de Antwerpenaren tegenover de Hobokenaren in deze spreuk. Wanneer de schippers naar Hoboken moesten afzakken, zagen zij van het Kruibeekse veer tot de grens met Hemiksem één bosrijk gebied. Ze kunnen dan gedacht hebben: ze sturen ons het bos in, wat zoveel betekent als we zijn misleidend afgescheept. Dat ressentiment kan meegespeeld hebben om een variant te maken op de spreuk van hun Hollandse collega's. Hoboken dankt haar naam toch aan de hoge beuken die eens haar grondgebied overheersten. Hebben de Antwerpse stedelingen de dorpelingen van Hoboken ook niet een beetje voor bosbewoners versleten als zij degenen, op wier gezelschap ze niet gesteld waren, overdrachtelijk naar Hoboken-Hei verbanden?

Spotnaam

Hoboken heeft ook een spotnaam, nl. “Beerscheppers” of “Strontboeren”. Ook wordt wel eens gezegd : “In Hoboken waar de boeren stront koken”. Deze uitdrukking is als volgt tot stand gekomen : de beer, geruimd in de stad Antwerpen, werd als enig gekende meststof (naast dierlijk mest) naar de landbouwgemeenten gebracht. Zo legden kleine schepen met beer in Hoboken aan de “Kil” aan, een vroegere natuurlijke inham van de Schelde met aangelegde kade. Vandaar werd de beer dan naar de landbouwbedrijven van Hoboken en omliggende gemeenten verder vervoerd. De Antwerpenaren gaven om die reden genoemde spotnaam aan de Hobokenaren.


Hoboken, een plezante gemeente

Al in de zestiende eeuw genoot ons dorp een bijzondere faam die het nog lang zou behouden. De verering van de Zwarte God was heel sterk in de eerste helft van de zestiende eeuw, waarbij vele bedevaartvaantjes werden verkocht. Dit wijst op de aanwezigheid van vele bezoekers zodat al snel kermissen en andere feestelijkheden de bedevaarten komen opfleuren. Het resultaat daarvan is te bewonderen op de pentekening uit 1559 van Pieter Breugel de oude “De Kermis van Hoboken” en op “De terugkeer van de kermisvierders langs de Lageweg” uit 1578 van J. Grimmer.


Ook in de toeristische literatuur uit 1565 wordt Hoboken geprezen als een plek om het bier goed te laten smaken en dan wordt vooral de meimaand aanbevolen (viering van de Kruisvinding). Ook in het toneelstuk “De Spaanse Brabander” van Bredero wordt de hoofdfiguur geboren “int dorrep van Hoboken, Daar bij Antwerpen heen”.


En in 1551 werd zelfs een muziekstuk gecomponeerd door Tielman Susato dat verscheen in Het derde musyck boexken. De "Hoboeckendans” uit dit boekje is trouwens te zien op de pentekening “de Kermis van Hoboken” waar een tiental personen deze rondedans uitvoeren.

Share by: