Heemkundige Kring Hobuechen 1135

Kerkgeschiedenis

Ontstaan van de parochie

In de middeleeuwen bekleedde de kerk een veel voornamere plaats dan de gemeente. Tot 1796 werden de geboorten, huwelijken en overlijdens geregistreerd door de pastoor van de parochie. Na de Franse Revolutie decreteerde Napoleon dat de burgerlijke stand op het gemeentehuis moest bijgehouden worden. Elke kerk bezat haar Heilige-Geesttafel, die hulp moest verlenen aan de armen van parochie. Parochie en gemeente waren eigenlijk dezelfde begrippen. Waar een parochie ontstond, vinden we meteen een gemeente. De parochiale grenzen bepaalden de dorpsgrenzen.


De eerste predikers in onze streken treffen we aan in de zevende eeuw. Sint-Amandus predikte toen op de Schelde-oevers. De missionering van ons land begon ten tijde van Clovis en duurde tot in de achtste en de negende eeuw. De Noormannen maakten een einde aan die kerstening. Vanaf de tiende eeuw beleefde ons land een tweede periode van evangelisatie. Er werden kapittels, landdekenaten, aartsdiakonaten en parochies gesticht.


Het oudste stuk waarin Hoboken vermeld wordt, dateert uit 1135. Dit betekent wellicht de stichting van de parochie en meteen ook van het dorp. Voor 1135 bestond er wel een kapel, maar deze hing waarschijnlijk af van de parochiekerk van Wilrijk. De kerk had bezittingen in haar gemeente. Deze bestonden uit een stuk land, in Hoboken was dit het Kerckelandt, gelegen achter de Grote-Peerdspolder. Verder bezat de kerk tienden en oblaties (giften van de gelovigen, gegeven bij het toedienen van de sacramenten, bij begrafenissen...)


Door de aangroei van het aantal parochies sedert de twaalfde eeuw was de bisschop verplicht dekenijen en aartsdekenijen te stichten. Kamerijk, Brabant, Henegouwen, Valencijn en Antwerpen waren de vijf aartsdekenijen waaruit voor 1272 het diocees of bisdom Kamerijk bestond, waarvan Hoboken toen afhing. Op godsdienstig gebied was ons land tot 1559 verdeeld over de diocesen Kamerijk, Doornik en Terwaan, welke de kerkelijke provincie Reims uitmaakten.


Gedurende de zestiende eeuw ontstonden in de Nederlanden drie nieuwe geestelijke provincies, nl. Mechelen, Kamerijk en Utrecht. Antwerpen werd toen een bisdom afhangend van het aartsbisdom Mechelen, en deze toestand bleef zo tot 1802, toen het bisdom Antwerpen afgeschaft werd. Voortaan zou Mechelen zijn bevoegdheid als aartsbisdom en bisdom uitoefenen over geheel die streek.



De tienden

Ten tijde van Karel de Grote werd het tienderecht verplicht. Het tienderecht bestond hierin dat de gelovigen een tiende van de opbrengst van akker- en nijverheidsproducten afstonden aan de parochie. Oorspronkelijk waren de tienden verdeeld in drie delen: een eerste deel was bestemd voor de vrijkoop van gevangenen, een tweede deel was voor de armen en een laatste deel was voorbehouden aan de geestelijkheid.


Rond 1230 vond er in het beheer van de kerkgoederen een grondige verandering plaats. De parochianen kregen nu medezeggenschap in het beheer en de kerkfabrieken ontstonden. Hun bestuur was samengesteld uit twee of drie kerkmeesters, gekozen door de gemeente. De Heilige-Geesttafel was eerder een burgerlijke instelling waarin de pastoor medezeggenschap bezat.


Het Hobokense grondgebied was vroeger niet verdeeld in secties, maar wel in tiende-delen. Er waren twaalf delen waarop de grote tienden geheven werden en deze twaalf “tienden” samen omvatten het gehele grondgebied. De hoge tienden waren het Kapelleveld, het Middenveld, het Buitenveld, de eerste heitiende, de tweede heitiende, de derde heitiende, de novalia tiende (welke de wipheide, de Kleine Heide en de Grote Heide omvatte). De hoge en de lage tienden werden gescheiden door de Lageweg en de “Ouden Elst”. In het lage gedeelte (de Polder) treffen we aan: de Boombeketiende, de graspolder en de verkenshoek, de reetweel, de rietstringen, ‘s Heerenland en suerkensland.


 De Zwarte God

Deze naam wordt gegeven aan het kruisbeeld dat zich momenteel in de kerk van de O.L.Vrouw-parochie bevindt in de zuiderbeuk.

Aan dit miraculeus beeld is een legende verbonden. Op zekere dag, vermoedelijk rond 1180, spoelde een zwart houten kruisbeeld in Hoboken aan tegen de stroming van het water in. Men bracht het beeld naar de kerk, maar het verdween op mysterieuze wijze en enige tijd later kwam het weer op dezelfde plaats aangedreven. Een tweede maal werd het in de kerk geplaatst. Opnieuw verdween het en vond men het terug tussen het riet aan de oever van de Schelde. Toen besloot men een kapel op te richten op de plaats waar men het beeld gevonden had. Dit was het ontstaan van de H. Kruiskapel, die men ook wel de “Schipperskapel” noemde, omdat vele zeelui het kruis kwamen vereren alvorens een reis te ondernemen. De Zwarte God werd ook aangeroepen tegen alle mogelijke lichamelijke kwalen. Vele bedevaarders bezochten het heiligdom, dat gebouwd was op het latere “cappelleveld”, gelegen tegen de Schelde-inham, die in de zestiende eeuw uitgebaggerd werd tot de Kille.


Dat het beeld werkelijk in Hoboken is aangespoeld, kunnen we gerust geloven. Het is immers bekend dat op het einde van de twaalfde eeuw overstromingen langs de Schelde-oever zeer frequent waren. Vele plaatsen in de Scheldestreek werden onder water gezet of verdwenen volledig van de kaart, denken we maar even aan het huidige verdronken land van Saeftinge. Waarschijnlijk werd het beeld door het water meegesleurd en is het zo in Hoboken terecht gekomen. De vinddatum is vermoedelijk rond 1180, maar er zijn geen echte bewijzen voor. In 1135 is er nergens sprake van dit belangrijk feit, dus toen was het er zeker nog niet. De enige twee bronnen zijn de vermelding van de Norbertijn Augustinus Wichmans die in 1632 in zijn boek “Brabantie Mariana” vermeldt dat de “Heilige Kruiskapel” tweehonderd jaar geleden werd vergroot. De andere vermelding is een notariële akte van 1618 waarin drie inwoners van rond de zeventig jaar laten vastleggen dat :


“het beeld van het Heilig Kruis van Hoboken, hetwelk tegenwoordig binnen de voornoemde kapel van Hoboken nu andermaal is verheven, oud te zijn tusschen de vijf- en zeshonderd jaar, [...]


En ditzelfde is vereerd geweest, eerst in een klein kapelleken, dat nadien tot twee of drie keeren vergroot werd, [...]


Ook gezien te hebben dat dezelfde kapel met veel kabels van schepen, ijzeren ketenen, boeien, krukken en harnassen van binnen was behangen"


In 1980 had de laatste viering plaats ter gelegenheid van het 800-jarig bestaan van het Heilig Kruis

Het Birgittijnenklooster

De orde der Birgittijnen, genoemd naar de naam van haar stichteres de heilige Birgitta van Zweden, is ontstaan in de dertiende eeuw. De regel van deze orde behelsde zowel een contemplatief als een actief leven.

De orde was toegewijd aan de Heilige Maagd en de kloosters moesten volgens de oorspronkelijke instelling dubbel zijn, d.w.z. een afdeling voor paters en lekenbroeders en een afdeling voor zusters, uiteraard strikt gescheiden, waarbij een abdis de leiding moest hebben en de mannen eigenlijk geduld werden om dingen te doen die voor de vrouwen niet mogelijk waren. In de mannenwereld van die tijd was dit heel moeilijk aanvaardbaar en er zijn dan ook vele processen gevoerd tot in Rome met wisselend succes voor beide kanten, zodat men toen en nu nog zowel dubbel als enkel kloosters terugvindt.


Deze orde verspreidde zich over heel Europa van Zweden over Polen tot Italië en Portugal. Het voornaamste dubbel klooster in de Nederlanden was dat van Koudewater in Rosmalen, gesticht in 1434 in de buurt van ’s Hertogenbosch in het toenmalige hertogdom Brabant. Het werd echter door de Geuzen verwoest en de paters, broeders en zusters zagen zich verplicht elders een onderkomen te zoeken. Zo belandden de meeste kloosterzusters in een nieuw klooster in Uden (in de omgeving ’s Hertogenbosch) en een tiental paters vestigden zich na een omweg langs Ekeren in Hoboken in 1652. Vijf jaar later en met de toestemming en financiële hulp van de toenmalige heer van Hoboken, graaf Koenraad van Ursel, startte men de bouw van een klooster in de Kapelstraat. De bestaande H. Kruiskapel werd behouden als koor voor de nieuwe kloosterkerk. Het Heilig Kruis kwam in het bezit van de paters en meer dan een eeuw werd het vereerd in de Birgittijnenkapel. Toen het klooster in 1698 voltrokken was, bouwden de paters er een lokaal bij, nl. het “Kommensaalhuis”, dat als godshuis een onderkomen bood aan oude en gebrekkige personen.


In 1783 besloot de Oostenrijkse keizer Jozef II de kloosters van de contemplatieve orden af te schaffen. Dus ook het Birgittijnenklooster van Hoboken moest dit lot ondergaan. Het klooster werd volledig vernield en de inboedel werd openbaar verkocht. Pastoor Andries wist het Heilig Kruis, de communiebank, het lijnwaad, de houten bekleding en het gestoelte van het priesterkoor en de zes biechtstoelen voor zijn kerk van Hoboken te bemachtigen. Later kwamen daar nog enkele schilderijen bij die door inwoners van Hoboken waren gekocht en aan de kerk werden geschonken.


In 1991 bracht onze werkgroep archeologie een boek uit over het verdwenen klooster na tien jaar opsporingswerk. Hierin werd de juiste ligging, die tot dan toe omschreven werd als “ergens tussen juist voor de spoorweg in de Kapelstraat en de schelde” aangegeven. Zij moesten wachten tot in het jaar 2000, toen er nieuwe riolen werden gelegd in de Grote baan op Moretusburg, om gelijk te krijgen en de restanten werkelijk te aanschouwen en samen met de Antwerpse stadsarcheoloog verder bloot te leggen.

O.L.Vrouw kerk                                                                                        Sint Jozef kerk                                                                                               H. Hart kerk                                                                                      Heilige Familie kerk

De kerken

Hoboken telt nu vier Rooms-katholieke kerken met als oudste de O.L.Vrouw-Geboorte kerk, gelegen in het centrum van Hoboken (Kioskplaats).

De O.L.Vrouw-Geboorte parochie bestond al in de twaalfde eeuw. Van de toenmalige kerk bleef niets meer over. Het oudste stuk van de kerk, nl. een gedeelte van het priesterkoor, dateert uit het begin van vijftiende eeuw en is zuiver gotisch. In 1594 is de kerk afgebrand.

Pas in de zeventiende eeuw werd de kerk weer opgebouwd. In grote lijnen bleef ze zo tot in 1870. Toen werd het voorste deel met de zijbeuken er bijgebouwd en werd de toren, zoals we die nu kennen, opgericht. De toren, die 37 m hoog is, werd gerestaureerd in 1976. In 2020 werd het dak volledig vervangen en het gebouw gedeeltelijk gerestaureerd.

De preekstoel, die dateert van 1750, en de twee kruiskoren (1762) werden vervaardigd door de Antwerpse beeldhouwer Gaspar Moens. Deze kunstwerken zijn afkomstig uit de voormalige Brigittijnenkerk. Het gotisch hoogaltaar werd gemaakt door Van Emelen.


De andere Rooms-katholieke kerken zijn pas veel later gebouwd. De Heilig Hartkerk (Krugerstraat) en de Sint-Jozefkerk (Lieven Bauwensstraat, in de wijk Moretusburg) dateren beide uit het begin van de twintigste eeuw (resp. 1912 en 1913).


Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werd de parochie van de Heilige Familie gesticht. De pastorij bevond zich toen in de Windmolenstraat. De huidige kerk van deze parochie is van 1968. Ze werd gebouwd door de paters Salesianen van het technisch instituut Don Bosco op de hoek van de Sint-Bernardsesteenweg en de Salesianenlaan.


In het district Hoboken bevinden zich ook nog twee protestantse tempels, één van de Evangelische en één van de Gereformeerde kerk en verder nog meerdere moskeeën op de Lelieplaats, op Moretusburg en tussen het Zwaantje en het Kiel.

Share by: